-
1 north
adj. noordelijk--------adv. naar het noorden, noordelijks--------n. noorden; noordnorth1[ no:θ] 〈zelfstandig naamwoord; vaak North〉♦voorbeelden:1 face (the) north • op het noorden liggen/uitkijkenwhere is (the) north? • waar is het noorden?(to the) north of • ten noorden van————————north2〈bijvoeglijk naamwoord; vaak North〉1 noord(-) ⇒ noordelijk, noordwaarts♦voorbeelden:the North Pole • de noordpoolthe North Sea • de Noordzee————————north3〈 bijwoord〉1 noordwaarts ⇒ van/naar/in het noorden♦voorbeelden:travel north • naar het noorden reizentravel up north • naar het noorden reizen -
2 travel north
-
3 travel up north
travel up north -
4 noord
noord1〈de〉♦voorbeelden:————————noord21 [uit het noorden] du nord♦voorbeelden:II 〈 bijwoord〉1 [in noordelijke richting] vers le nord -
5 go up
opgaan, stijgengo up♦voorbeelden:II 〈werkwoord + voorzetsel〉
См. также в других словарях:
Jan Huygen van Linschoten — Para la ciudad neerlandesa, véase Linschoten. Jan Huyghen van Linschoten Retrato de Jan Huygen van Linschoten (de la edición princeps de su Itinerario) … Wikipedia Español